Subject: ITP |
From: "Heer, Koen de" <KHeer@Flevoziekenhuis.nl> |
Date: 11/02/2015 02:05 PM |
To: "Heer, Koen de" <KHeer@Flevoziekenhuis.nl> |
Doel
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Diagnostiek en Behandelingsrichtlijnen van Idiopathische (autoimmuun) Trombocytopenische Purpura (ITP) bij volwassenen Definitie ITP (AITP) Een verworven geïsoleerde trombocytopenie (trombocytengetal < 100 x 109/l bloed), door versterkte trombocytenafbraak t.g.v. autoantistoffen tegen plaatjesglycoproteïnes. Kliniek Bloedingsneiging van het purpuratype. Diagnostiek Volledig bloedbeeld, inclusief MPV, plasma Tpo-spiegel, op indicatie beenmerg. DD Pseudotrombocytopenie: telling in citraat- of vingerprikbloed, bekijken van perifeer bloeduitstrijkje, eventueel onderzoek op EDTA-afhankelijke antistoffen. Aanmaakstoornis: hoog Tpo, beenmergonderdrukking/afwijking. NB: bij de zeldzame amegakaryocytaire trombocytopenie (AMT) zijn in het beenmerg alleen de megakaryocyten afwezig. Het plasma-Tpo is dan ook hoog. Miltpoeling (grote milt): palpatie miltstreek, eventueel ECHO. Verbruik (grote bloeding, DIS, TTP): anamnese & lichamelijk onderzoek, PTT, APTT, fibrinogeen, FDP's, reticulocyten, LDH, bloedstrijkje op fragmentocyten. Verdunning door transfusies: transfusiegeschiedenis. Geneesmiddel geinduceerd: alle medicatie noteren en indien mogelijk staken, bij heparinegebruik verdenking op HITT. Bij herstel immuundiagnostiek (met name bij heparine,
kinine, kinidine, trimethoprim, sulfa) en eventueel 'rechallenge') Therapie Corticosteroïden: methylprednisolon 500 mg (7½ mg/kg) i.v. in 15 minuten gedurende drie opeenvolgende dagen, of dexamethason 40 mg per os gedurende vier opeenvolgende
dagen. Effect is vaak pas na enkele dagen merkbaar. Daarna predniso(lo)n 20 mg per os per dag (één gift). Bij effect (trombocyten > 100 x 109/l) voorzichtig afbouwen met 5 mg per 2 weken, waarbij eerst de even dagen worden verlaagd (alterende therapie) Bij recidief weer methylprednison of dexamethason. Daarna predniso(lo)n 60 mg (of ~1 mg/kg) per os per dag (in drie giften), gevolgd door eenzelfde type afbouwschema.
Ook steeds ascorbinezuur 2 g per os per dag (twee giften van 1 g) voorschrijven) Bij beginnend tweede recidief de prednis(lo)n niet verder verlagen maar eerst azathioprine (immuran) toevoegen 100-150 mg per dag (of ~1 mg/kg). De dosis aanpassen
tot er een lichte leukocytopenie ontstaat (leukocytengetal 2-4 x 109/l). Daarna de predniso(lo)n verder uitsluipen. Cave bij fertiele vrouwen zwangerschap Hoge dosis intraveneus gammaglobuline (HDIVGG): alleen voor noodgevallen, bij absolute contraindicaties voor corticosteroïden en ter voorbereiding op operative ingrepen,
partus etc.: normaal immuunglobuline 6% voor i.v. gebruik (flacon à 3 en 9 gr), 1 gr/kg/dag gedurende twee dagen of (bij dreigende circulatoire overbelasting) 0,4 g/kg/dag gedurende 5 dagen. Effect is vaak pas na enkele dagen goed merkbaar. Trombocytentransfusie: trombocytenconcentraat (6 E) alleen voor noodgevallen (ernstige bloedingsneiging, grote levensbedreigende bloedingen, hersenbloedingen). Steeds
moet dan ook al met corticosteroïden en/of HDIVGG zijn aangevangen. Het effect is van korte duur(de donortrombocyten worden ook versneld afgebroken).Maximaal 3 x per dag. Splenectomie: deze is geindiceerd als er een recidief optreedt na pediniso(lo)n, ascorbinezuur en azathoiprinetherapie. Steeds tevoren pneumococcenvaccinatie. Zo
veel mogelijk laparoscopisch laten uitvoeren. Preoperatief zorgen voor een veilig aantal trombocyten (> 100 x 109/l). Indien dit niet lukt peroperatief trombocytentransfusies overwegen. Postoperatief amoxycillinerecept mee! Tranexaminezuur (Cyklokapron®): bij tandheelkundige ingrepen en slijmvliesbloedingen 4-6 x daags 500-1000 mg oraal of 500-1000 mg 2-3 x daags i.v. Gecontraindiceerd
bij hematurie: stolselvorming in de urinewegen. AITP in zwangerschap Bij een toevallig gevonden trombocytengetal van ³ 50 x 109/l tijdens de zwangerschap is geen actie nodig. I. Definitie Een verworven geïsoleerde trombocytopenie (d.w.z. laag trombocytengetal bij overigens normaal bloedbeeld en beenmergbeeld), zonder associatie met andere ziektebeelden
(zoals een HIV-infectie, SLE en andere autoimmuunziekten, lymfoproliferatieve aandoeningen, myelodysplasie, agammaglobulinemie*). * Men spreekt dan van secundaire autoimmuun trombocytopenie (SAITP). Deze wordt wel volgens dezelfde richtlijnen behandeld, zij het dat de primaire ziekte vaak ook
behandeling behoeft. II. Pathogenese ITP is een autoimmuunstoornis die zich kenmerkt door de vorming van autoantistoffen tegen glycoproteïne(GP)-complexen op de membraan van de trombocyten (GP IIb/IIIa,
GP Ib/IX en/of GP V, en soms ook GP Ia/IIa, en/of GPIV). Dit leidt tot destructie van bloedplaatjes in het macrofagensysteem via binding aan de Fc-gammareceptoren (FcgR I/IIa/IIIa). In 30-40 % zijn de autoantistoffen met de immunofluorescentietest (IFT) niet
op de trombocyten van de patiënt aantoonbaar, in 60-70% niet in het serum. Een belangrijke test voor het autoantistofkarakter van aan trombocyten gebonden immunoglobulines (Igs) is de elutietest. De Ig's worden b.v. met ether van de trombocyten geëlueerd en
met de IFT wordt aangetoond dat ze zich weer aan normale donortrombocyten kunnen binden. Tests bij de patiënt op aan plaatjesglycoproteïnen gebonden immunoglobulines (zoals de MAIPA = monoclonal antibody immobilization of platelet antigens) zijn veel meer
ongevoelig: maar 30-35% is positief. III. Symptomen Bloedingsneiging; type bloedingen van het purpuratype: petechieën (speldenknopgrote bloedinkjes in de huid, m.n. op de onderarmen, onderbenen en op punten van verhoogde druk (randen van sokken, ceintuurs etc; ook wel verhemelte). Ook wel ecchymosen (vlakke oppervlakkige bloedingen) en hematomen (grotere onderhuidse bloedingen, vooral na puncties, trauma) slijmvliesbloedingen (neus, gingiva vooral door tandenpoetsen, maagdarmkanaal, urinewegen, bij vrouwen menometrorrhagie) andere bloedingen (zoals in de retina, subarachnoidaal, intracerebraal). Hersenbloedingen zijn gelukkig zeldzaam Men spreekt van droge purpura als er alleen petechieën zijn, van natte purpura als er (ook) slijmvliesbloedingen of andere bloedingen zijn. Dit laatste is een ernstig
verschijnsel IV. Diagnostiek Van groot belang is het vaststellen van de ernst van de bloedingsneiging. 1. Anamnese Bloedingen (type (zie onder symptomen), ernst) Systemische symptomen Zwangerschap Medicatie, bloedtransfusies NB: 1. het is van groot belang medicament-geïnduceerde immuuntrombocytopenie
uit te sluiten. Immers door staken van het medicament geneest de trombocytopenie. Ieder geneesmiddel kan in principe immuuntrombocytopenie veroorzaken, maar meestal zijn het heparine, kinine/kinidine en hun derivaten (cave kinine in tonic: 'cocktail-purpura'),
goud, bactrimel of sulfapreparaten 2. Lichamelijk onderzoek Goed algemeen lichamelijk onderzoek met aandacht voor type en ernst van de bloedingen. Gradering van de bloedinsneiging
Naar Tamminga Tijdschrift kindergeneeskunde 1977;65:nr 5 3. Aanvullend onderzoek
V.Therapie 1. Indicaties voor behandeling (volgens richtlijnen ASH (1) Het motto van de behandeling is: behandel de patiënt, niet het getal!!!
2. Medicatie A). 1e keuze glucocorticosteroïden. Corticosteroïdtherapie heeft een blijvend resultaat bij ~20% van de patiënten. Bij veel meer patiënten (~80%) is er een tijdelijk effect dosering: 1 dd 500 mg methylprednisolon (Solumedrol) intraveneus, 3 dagen. Overigens wordt tegenwoordig in plaats hiervan ook wel dexamethason per os 40 mg dd, gedurende
4 dagen voorgeschreven. B). 2e keuze intraveneus gammaglobulines (IVGG). Geen reactie op methylprednisolon of dexamethason contraindicatie voor methylprednisolon of dexamethason levensbedreigende situaties, eventueel dan gecombineerd met methylprednison of dexamethason Respons kan snel optreden (binnen 1 dag), maar soms ook pas na enkele dagen. De respons is meestal van korte duur (3-4 weken). Soms kan er met een wekelijkse onderhoudsbehandeling
een goed trombocytengetal worden verkregen en gehandhaafd dosering: IV 1 gram per kilogram lichaamsgewicht 2 dagen of 0,4 gr/kg lichaamsgewicht 5 dagen; onderhoudsbehandeling 0,4 gr/kg lichaamsgewicht per week bijwerkingen: hoofdpijn, rugpijn, pijn op de borst, misselijkheid en koorts. Zelden aseptische meningitis, hemolyse, nierinsufficientie etc. Vroeger werd wel hepatitis
C gezien, door HCV-besmette donaties van plasma, de bron van gammaglobuline. Door een verbeterde donorscreening komt dit niet meer voor. Veel van de bijwerkingen zijn te voorkomen daar in het eerste halve uur langzaam te infunderen C). Ascorbaat (vitamine C) In enkele case studies ((1) 100, 188-198) werd met ascorbaat bij 15 % van de patiënten een toename van de trombocyten gezien. Er zijn echter (nog) geen goede gerandomiseerde
studies gedaan. D). Ernstige/Levensbedreigende bloedingen Bv intracerebrale bloeding bij laag trombocytengetal. trombocyten transfusie intraveneus methylprednisolon en/of gammaglobuline bij slijmvliesbloedingen tranexamine intraveneus of oraal indien mogelijk. Bij neusbloedingen of mondbloedingen ook locale applicatie Dosering oraal: 3 dd 500-1000 mg. Lokaal een 4,8% waterige oplossing van cyklokapron (neusspray, mondspoelsel) 4-6 x daags. Contraindicaties orale therapie: hematurie, gedissemineerde intravasale stolling. E). Electieve splenectomie Voorwaarde: Patiënt is minimaal 6 weken bekend met de diagnose ITP 1. Indicatie: ITP refractair voor behandeling. Na 6 weken therapie trombocyten < 10 x 109/l Incomplete of partiele respons op therapie dwz trombocytengetal < 30 x 109/l na 3 maanden therapie Trombocyten dalen tot < 30 x 109/l na afbouwen van de medicatie. Bij trombocyten tussen de 30-50 x 109/l en bloedingsneiging en/of risicofactoren. Respons: bij > 90% van de patiënten met een ITP is er een trombocytenstijging
op splenectomie; 70-80 % heeft een goede respons. De meesten recidieven treden op binnen een half jaar*. Law et al (3) beschrijven een relatie tussen de respons op gammaglobulines en de respons op splenectomie, anderen kunnen dit niet bevestigen. *Overigens zijn er berichten dat er toch op de lange duur weer recidieven kunnen optreden. Levenslange controle is dus gewenst. 2. Voorbereiding: pneumovax (immunisatie tegen streptococcus pneumoniae) 0,5 ml s.c. (evt i.m. bij voldoende trombocyten), zolang mogelijk voor de operatie toedienen. Minimaal 2 weken
voor de operatie. i.o.m. chirurg: echo bovenbuik Indien trombocyten < 50 x 109/l voorbehandelen met stootdosis methylprednisolon intraveneus (zie eerder) indien eerder respons op corticosteroïden. Indien
geen respons gammaglobulines intraveneus. Bij geen goede respons trombocytentransfusie evt kort voor operatie en tijdens operatie. Indien patiënt recent behandeld is met corticosteroïden rondom operatie hydrocortisonstressschema geven bestaande uit 3 dd 100 mg hydrocortison gedurende de stressvolle
periode. Indien deze slechts enkele dagen duurt kan dit snel afgebouwd worden. 3. Splenectomie: Indien mogelijk wordt een laparoscopische splenectomie verricht, gezien het geringere operatietrauma en het esthetisch beter ogende litteken. 4. Follow-up: I.v.m kans op relaps na splenectomie worden alle patiënten regelmatig, de eerste jaren erna, gecontroleerd. In verband met grotere kans op infecties van mn streptococcus
pneumoniae krijgen alle patiënten goede instructies mbt infectierisico en evt recept voor orale antibiotica (clamoxyl of augmentin) welke in geval van ernstig ziek zijn direct kunnen worden gestart. De pneumovaxinjectie dient iedere vijf jaar te worden herhaald. E. RECIDIEF NA SPLENECTOMIE Bijmiltscan verrichten om bijmilt uit te sluiten. Indien aanwezig deze chirurgisch laten verwijderen. Therapie mogelijkheden: In de literatuur zijn geen gerandomiseerde studies naar de therapie voor ITP na splenectomie. Opnieuw een stootkuur methylprednisolon 3 dd 500 mg intraveneus gevolgd door 20 mg predniso(lo)n gedurende 3 weken daarna volgens afbouwschema Vitamine C starten.
Dosering 2 dd 1000 mg. In acute situaties evt gammaglobulines proberen 1 gr/kg gedurende 2 dagen of 0,4 gr/kg gedurende 5 dagen. Indien respons: meestal van korte duur azathioprine. Dosering: 1 dd 100 mg, dosering ophogen indien leukocytengetal dit toelaat (tot 150-200 mg). Voor optimaal effect moet worden gestreeft naar een lichte
leukcytopenie (2-4 x 109/l leukocyten, ³ 1 x 109 neutrofielen/l). Bij 20 % van de patiënten wordt een verbetering van het aantal trombocyten gezien die blijft bestaan als de medicatie wordt afgebouwd, maar bij 50 % is een continue dosering van azathioprine noodzakelijk ((1) 100,175-178). Respons
na 3-6 maanden, bij respons 18 maanden continueren, daarna afbouwen. Bijwerkingen: o.a. leukopenie (neutropenie), secundaire maligniteiten (zeldzaam of afwezig), foetale malformaties (cave vrouwen/zwangerschap). NB: dit middel is vooral zinvol als er bij het afbouwen van de corticosteroïdtherapie een (beginnend) recidief optreedt, in combinatie met predniso(lo)n. Het werkt
prednisonsparend en heeft bovendien een eigen immunosupressief effect. De volgende middelen zijn eveneens toegepast (volgode naar voorkeur in het AMC): Mycophenolate mofetil (MMF): zie het protocol a phase II dose escalating study of mycophenolate mofetil in refractory adult chronic immune thrombocytopenic
purpura Ciclosporine A: Weinig literatuur over bekend. Dosering: 6-8 mg/kg/dd, daarna verder op geleide van de bloed(dal)spiegel (100-200 ng/ml). Bijwerkingen: meest waargenomen
hypertrichose, tremor, verminderde nierfunctie, hypertensie, verminderde leverfunctie, moeheid, tandvleeshypertrofie, gastro-intestinale stoornissen. Dapson. Dosering: 1 dd 100 mg. Respons binnen 2 maanden. Bijwerkingen: haemolyse altijd enigszins, maar sterk bij G6PD deficientie, zeer zelden agranulocytose, aplastische
anemie, exfoliatieve dermatitis, toxische hepatitis, cholestatische icterus, perifere neuropathie. Danazol. Dosering 4 dd 200 mg gedurende 6 maanden. Bij respons 1 jaar continueren en afbouwen met 200 mg iedere 4 maanden. Bijwerkingen: gewichtstoename, haaruitval,
hoofdpijn, myalgie, amennorhoe, leverfunktiestoornissen. Kan mogelijk ook zelf een acute thrombocytopenie veroorzaken. Interferon-alpha. Dosering: 3 x 10
6 E SC 3 keer per week. Therapie pas starten als trombocyten > 30 x 109/l zijn, aangezien er initieel een trombocytendaling kan optreden. Bij 25 % trombocytenaantal groter dan 100 gedurende 1 week tot 7 maanden na therapie. ((1) (237-241) Colchicine. Dosering 3 dd 0,6 mg gedurende 2 maanden. Bij respons afbouwen ogv trombocytenaantal.((1) (225-226)) Vinca-alkaloiden (vincristine, vinblastine). Dosering: 1-2 mg per week intraveneus. Respons na 3 giften evalueren. Bij 2/3 van de patiënten effect gedurende 1-3
weken, slechts bij 10 % blijvend effect. ((1)(199)) Bijwerkingen: neutropenie, koorts, neuropathie, flebitis tpv infuusplaats. Cyclofosfamide. Dosering: 1 dd 150 mg, aanpassen op geleide van neutropenie. Niet toepassen bij kinderen of volwassenen in de vruchtbare periode van hun leven. Combinatie chemotherapie, met name COP. Dosering: cyclofosfamide 3 x 100 mg/m2 PO dag 1 t/m 5, vincristine 1,4 mg/m2 IV (maximaal 2 mg) dag
1, prednis(ol)on 40 mg/m2 PO dag 1 t/m 5, in drie giften per dag. Staken indien 2 kuren met een interval van 4 weken geen effect Hoge dosis cyclofosfamide. Dosering: 1-1,5 gram/m2. 2 kuren met 4 weeks interval. Indien geen respons: stoppen. Proteïne-A-immunoadsorption. 18/72 patiënten goed resultaat, waarvan bij 16 blijvend. Bijwerkingen: oa hypotensie, serumziekte, leucocytoclastische vasculitis. Kostbare
behandeling.((1) (227). In het AMC niet toegepast Plasmaferese. Bij ITP geen blijvend effect beschreven, wel kortdurend resultaat ((1) (232-243). In het AMC nog nooit toegepast. Ondersteunende maatregelen Als bij acute ITP tranexaminezuur (cyclocapron). Dosering 3 dd 500-1500 mg per dag oraal, intraveneus 2-3 dd 500-1000 mgiv, langzaam toedienen (1 ml/min bij concentratie van 100 mg/ml).
Werking : aktiveert plasminogeen en remt daarmee de omzetting van plasmine. Contraindicatie: hematurie, afwijkingen in kleurenzien en aktieve intraveneuze stolling. trombocytentransfusie bij ernstige bloedingsneiging VI. ITP tijdens zwangerschap I. Diagnostiek De diagnose ITP in de zwangerschap wordt gesteld o.g.v. dezelfde criteria als buiten de zwangerschap. Van belang is om een pre-eclampsie uit te sluiten (cave hypertensie
en leverfunctiestoornissen). Uit onderzoek is gebleken dat 10 % van de kinderen van moeders met ITP een trombocytengetal hebben dat kleiner is dan 50 x 109/l en 4 % kleiner dan 20x 109/l (1) II. Indicaties voor therapie indien trombocyten < 50 x 109/l in 1e en 2e trimester niet routinematig therapie, alleen op indicatie. indien trombocyten < 10 of tussen de 10 en 30 x 109/l in 1e en 2e trimester corticosteroïden therapie van eerste keuze, bij geen respons of contraindicatie
voor corticosteroïden: intraveneus gammaglobulines. In het 3e trimester is gammaglobuline de eerste keus. Er is een indicatie voor splenectomie alleen in het 2e trimester indien de trombocyten < 10x 109/l zijn en er geen reactie is op therapie (corticosteroïden,
gammaglobuline) Percutane veneuze sampling van het bloed van het kind is meestal niet nodig. Indien het trombocytengetal van het kind wel bekend is, en kleiner dan 20x109/l
blijkt te zijn wordt in de literatuur het advies gegeven om een sectio caesaria te doen (1). In het algemeen wordt geen uitspraak gedaan over een indicatie tot een sectio caesaria o.g.v. het trombocytengetal van de moeder. III. Profylaxe tijdens de bevalling Trombocytentransfusie bij trombocyten < 10 x 109/l tijdens partus , bij trombocyten tussen de 10-30 x 109/l afhankelijk van complicaties en
bloedingen. Trombocytentransfusie is niet nodig bij trombocyten> 30 x 109/l (1). IV. Follow-up van de pasgeborene Direkt na de geboorte, 3-4 en 9-10 dagen na de geboorte nogmaals trombocyten controle. Indien de trombocyten < 20 x 109/l zijn direct na de geboorte is
er een indicatie voor beeldvormend onderzoek van de hersenen. Indicaties voor behandeling van de pasgeborene zijn: trombocyten < 20 x 109/l en een bloeding: gammaglobulines en corticosteroïden trombocyten < 20 x 109/l zonder bloeding: alleen gammaglobulines. Er is geen bezwaar tegen het geven van borstvoeding. |