Chronische myelomonocytaire leukemie, CMML

Inhoudsopgave

Terug naar beginpagina de-heer.eu.

1 Diagnostiek

  • Familiair voorkomen van MDS/AML, pre-dispositiesyndromen, beenmergfalen en pre-existente trombocytopathie
  • Aanwijzingen voor infecties of auto-immuunziekten en ontstekingen.
  • Extramedullaire lokalisaties komen regelmatig voor, onder meer huid, effusies pleuraal, pericardiaal.
  • Auto-immuun of auto-inflammatoire aandoeningen zijn veelvoorkomend (tot 20%) en omvatten onder andere vasculitis (zoals polyarteritis nodosa), artritiden, polychondritis of morbus Sjögren.
  • beenmergonderzoek, bij therapeutische consequenties karyotypering
  • bij diagnostische twijfel evt:
    • ET-cascade en BCR-abl
    • IFT: klassieke monocyten (CD14++/CD16-) ≥94% ondersteunt sterk zijn geassocieerd met CMML, niet-klassieke (CD14+/CD16++) en intermediaire monocyten (CD14++/CD16+) meer met reactieve monocytose. Andersom kunnen reactieve/auto-immuun oorzaken dit beeld verstoren. Een percentage <94% sluit CMML dus niet uit bij actieve auto-immuunziekte of systemische inflammatie.
  • evt. echo milt.
  • bij CMML en fit voor allogene SCT: ASXL1, NRAS, RUNX1, SETBP1.
  • bij huidafwijkingen laagdrempelig huidbiopt: huidlokalisatie, transformatie, vasculitis
  • in principe niet: bewijs van klonaliteit
    • 2 mutaties met grote kloon (>5%) meest zeker, cave CHIP (Cargo et al. Blood, 2019)
    • TET2 en SETBP1 diagnostische finger print
    • afwezigheid van mutaties: past niet bij CMML
    • NPM1 past bij AML M4-M5
  • Vereiste criteria
    • Persisterende monocytose ≥0,5*109/l en ≥10% monocyten in perifeer bloed
    • <20% blasten in perifeer bloed en beenmerg (myeloblasten, monoblasten en promonocyten worden gerekend tot de blasten)
    • Voldoet niet aan de diagnostische criteria voor chronische myeloïde leukemie of andere myelo­proliferatieve ziekten (MPN kan zich met monocytose presenteren)
    • Voldoet niet aan de criteria voor een myeloïde/lymfoïde maligniteit met PDGFRA, PDGFRB, FGFR1 of PMC1-JAK2 rearrangement (sluit met name uit bij eosinofilie)
  • Ondersteunende criteria
    • Dysplasie in ≥1 myeloïde lijn (morfologische dysplasie in ≥10% van de cellen van een hematopoëtische lijn in het beenmerg)
    • Verworven clonale cytogenetische of moleculaire afwijking
    • Afwijkende verdeling perifere monocyten subsets
  • Vereist voor diagnose
    • Bij monocytose ≥1*109/l: één of meer ondersteunende criteria vereist
    • Bij monocytose ≥0,5 en <1*109/l: ondersteunend criterium 1 en 2 vereist
  • Criteria subtypering (tel de promono's op bij blasten):
    • Myelodysplastische CMML (MD-CMML): leukocyten <13*109/l
    • Myeloproliferatieve CMML (MP-CMML): leukocyten ≥13*109/l
    • CMML-1: <5% blasten in perifeer bloed en <10% blasten in beenmerg
    • CMML-2: 5-19% blasten in perifeer bloed en/of 10-19% blasten in beenmerg
  • Clonale monocytose van onbekende betekenis (CMUS)
    • Persisterende monocytose ≥0,5*109/l en ≥10% monocyten in perifeer bloed
    • Aanwezigheid van minimaal 1 myeloïde, neoplasie geassocieerde, mutatie met VAF ≥2%
    • In het beenmerg geen significante dysplasie, blastentoename (inclusief promyelocyten) of morfologische bevindingen passend bij CMML
    • Voldoet niet aan de criteria voor andere hematologische maligniteiten
    • Geen reactieve monocytose
  • Clonale cytopenie en monocytose van onbekende betekenis' (CCMUS)
    • ook aanwezigheid of afwezigheid van cytopenie:
      • Hb <8 mmol/l bij mannen en <7,4 mmol/l bij vrouwen
      • Neutrofielen <1,8*109/l
      • Trombocyten <150*109/l

Er zijn vele risicoclassificaties:
https://www.hematologie-wijzer.nl/home/behandelprotocollen/cmml/risicoclassificatie

2 Therapie

  • indicatie therapie: symptomatische ziekte zoals symptomatische splenomegalie
  • bij trombopenie steroiden te overwegen
  • indien hoog-risico en voldoende fit hiervoor: allo
    • enige therapie die beloop kan beinvloeden: genezing mogelijk'
    • inductie met HD CHx lijkt bij MPN-variant weinig zinvol
    • bij dysplastische variant: hypomethylering of intensieve chemotherapie als bij AML
    • niet bij low risk of geen klachten
  • CMML-1:
    • hydroxyureum bij leukocytose (Wattel, Blood, 1996)
    • EPO bij anemie
    • transfusies en evt. chelatie
  • CMML-2:
    • dysplastisch: demethylering (vraag is sinds recente trial dit nog rationeel is, wellicht nog bij specifieke mutaties)
    • myeloproliferatief: hydroxyureum

3 Prognose

  • Meest voorkomende MDS/MPN.
  • Progressie tot AML treedt op bij 20% van de patiënten.
  • CMML kent een slechte prognose. De mediane overleving bedraagt 30 maanden waarbij er sprake is van een aanzienlijke spreiding.

Auteur: Koen de Heer

Created: 2023-10-03 di 13:02